Spartax is een internetmedium dat betrouwbare informatie en tools wil aanbieden aan de fiscale professional. Getuige daarvan is de eerste tool inzake de waardering van vruchtgebruik die u kan vinden op www.spartax.eu. Daarnaast wenst Spartax u ook een nieuwsbrief aan te bieden, die niet zomaar de nieuwsfeiten uit de gebruikelijke fiscale nieuwsbrieven herkauwt. Steeds wordt de focus gelegd op één item inzake vastgoedfiscaliteit: een markant precedent, een dreigend gevaar of een verleidelijke opportuniteit.
Over het onderwerp van vandaag is reeds een eerder ruimer artikel verschenen van de hand van de auteur in het tijdschrift "Vermogensplanning in de praktijk" (R. Messiaen en K. Schaut, “De bezoldigingstheorie: ontspoorde actie-reactie na de Midzomerarresten van 2015”, VIP 2017/2, p. 33-39). Het gebeurt wel vaker dat een private woning eigendom is van een vennootschap, waarbij die vennootschap die woning "gratis" terbeschikkingstelling stelt van de bedrijfsleider. Hiervoor wordt in de meeste gevallen het zogeheten “voordeel van alle aard” aangegeven, met name wordt dit gratis gebruik (dat in se niet meer dan een vergoeding voor het geleverde werk en dus bijlange niet gratis is) gezien als een onderdeel van het verloningspakket.
Nog voor de eigenlijke materie aan te snijden moet erop gewezen worden dat een frequent terugkerend fenomeen erin bestaat om voormeld voordeel van alle aard te gaan boeken op de rekening-courant. Hierbij moet men er zich van bewust zijn dat dit bijgevolg muteert van een voordeel van alle aard (bezoldiging) in een gewone huur. Dat lijkt op het eerste gezicht onschuldig maar de fiscale consequenties steken sneller de kop op dan mogelijk gedacht. Dit komt het meest tot uiting bij vruchtgebruiken. Die vruchtgebruiken worden immers gewaardeerd op basis van de werkelijke huurwaarde. Indien de betaalde huurwaarde (= voordeel van alle aard) lager is dan de gehanteerde huurwaarde van de waardering, dan staat die waardering al meteen op losse schroeven. Maar zelfs in andere gevallen moet er even over nagedacht worden, aangezien een – per hypothese – te lage huur ook elders problemen kan veroorzaken, indien het project op die manier bijvoorbeeld structureel deficitair wordt.
De wezenlijke vraag in verband met die bezoldigingstheorie is of de kosten die verbonden zijn aan het verwerven en behouden van dat onroerend goed door een vennootschap, fiscaal aftrekbaar zijn in hoofde van die vennootschap. Dit blijkt zonder meer een emotioneel beladen onderwerp te zijn. Vooreerst gingen er maar liefst decennia rechtspraak aan vooraf in verband met de doeloverschrijdende handeling (die na een ellenlange calvarietocht eindelijk werd beslecht door de midzomerarresten van 2015). Daarnaast creëert het blijkbaar ook elektriciteit in de politieke lucht, aangezien dit in eerdere versies van ontwerpen van het zomerakkoord ter sprake kwam. Niettemin heeft het item het definitieve zomerakkoord niet gehaald. Ten slotte wordt de vele rechtspraak omtrent deze problematiek (uiterst mediageniek) breed uitgesmeerd in de vakpers. Door de omvang ervan zou men denken dat er een systematische heksenjacht aan de gang is en dat al wie dergelijke kosten in aftrek heeft genomen, lijdt aan een extreem-liberaal getinte normvervaging. Een aantal steekproeven te velde hebben echter op vrij frappante wijze aangetoond dat die berichtgeving vrij “gemaakt” is. Rondvragen leerden immers dat de "pakkans” uiterst beperkt is aangezien zowat amper 5,00% van de kwalificerende respondenten hier blijkbaar al mee te maken heeft gehad.
Niettemin kan men er moeilijk omheen dat de vele rechtspraak geprononceerd negatief is. Op basis van perceptie zou men dus haast overtuigd worden dat dergelijke kosten niet aftrekbaar zijn. Vrij sloganesk en daardoor al snel te kort door de bocht wordt al eens gesteld dat een vennootschap niet de fiscale speeltuin is van de bedrijfsleider waarin private kosten naar hartelust kunnen worden afgetrokken van de belastingfactuur.
In de rechtsstaat spelen de rechters de laatste maar niet de eerste viool. De voornaamste graadmeter, en in wezen de enige, is de wet. Men mag zich niet blindstaren op de rechtspraak tout court. Voorts gaat die meerderheid van de gevallen van de rechtspraak nog steeds over de absolute minderheid van de gevallen in de realiteit. Het is bovendien de vraag of deze rechtspraak wel een voldoende representatieve selectie of dwarsdoorsnede is van de maatschappij. Het is naar analogie niet omdat de veroordelingsratio in strafrechtbanken relatief hoog ligt, dat de graad van verdorvenheid van de maatschappij daaraan kan afgemeten worden. "Waar rook is, is vuur" heeft als uitspraak geen plaats in onze rechtsstaat, maar waar vuur (= veroordeling) is, zal in vele gevallen voordien ook rook geweest zijn of een aangebrand geurtje. Zo ook in de vele gevallen waarover de fiscale rechters zich gebogen hebben. Dit zijn heel vaak de aangebrande gevallen, die niet zomaar als waardemeter mogen worden gehanteerd voor alle (andere) gevallen.
De wet voorziet voor de aftrekbaarheid slechts één voorwaarde (artikel 49 WIB 1992), met name dat kosten (slechts) aftrekbaar zijn indien zij gemaakt zijn om belastbare winst te behouden of te verwerven. Met andere woorden een kost is aftrekbaar als die een investering is in belastbare winst. Deze regel lijkt zeer simpel en evenwichtig. Niettemin kan men in de rechtspraak, voortgestuwd door de administratie, een toenemend opbod vaststellen van extra voorwaarden voor deze aftrekbaarheid. Een aantal voorwaarden lijken correct en passen volledig binnen bovenvermelde wettelijke regel: het vervullen van de nodige formaliteiten inzake het voordeel van alle aard (fiches en aangiften), de noodzaak dat de vergoeding is toegekend voor werkelijke geleverde prestaties en bijvoorbeeld ook de behoefte aan een gezonde verhouding tussen de kost enerzijds en de omzet en de winst van de vennootschap anderzijds.
Helaas blijken velen te lonken naar nog stringentere vereisten, waarvan er hier enkele worden aangehaald. Ten eerste is er het schijnbaar heilige gebod in vele rechtspraak dat een bijkomende bezoldiging ook bijkomende prestaties vereist om te kunnen spreken van aftrekbare kost. Dit is vrij evident bij de haren gesleurd aangezien een extra bezoldiging even goed een rechtzetting kan zijn van een historisch (te) lage bezoldiging. Voorts hoeft men niet altijd meer te werken (in manuren) om toch waardevoller te zijn voor het bedrijf. Iemand met ervaring creëert binnen hetzelfde urenpakket meer output dan iemand met minder ervaring, dus is het logisch dat de eerste meer wordt vergoed dan de andere. Deze logica gaat volgens de fiscus blijkbaar niet op voor de hardwerkende zelfstandigen. Blijkbaar moeten zij stilaan de klok rond werken als zij echt nog een extra vergoeding willen krijgen. Dit gaat zelfs zover dat men her en der reeds een “1 op 1”-regel begint toe te passen. Elke extra euro vergoeding lijkt immers microscopisch te moeten worden verantwoord door er een heel specifieke extra prestatie aan toe te wijzen ("uurtje factuurtje"). Het voorlopig meest betreurenswaardige argument dat is gehoord, is dat een vereiste voor de kostenaftrek van bezoldiging zou zijn dat er in tempore non suspecto een heus masterplan of witboek van de verloningspolitiek moet worden opgemaakt. Hoe men er toe komt om in de open formulering van artikel 49 WIB 1992 een formele, voorafgaandelijke en onherroepelijke documentatieplicht te lezen, het zal allicht altijd een raadsel blijven…
Om het positivisme niet te verliezen kan er verwezen worden naar vele recente rechtspraak van het Hof van Beroep te Gent inzake de aftrekbaarheid van managementvergoedingen tussen vennootschappen. Daarbij wordt – volledig terecht - gesteld dat de aftrekbaarheid afhangt van het at arm’s length-karakter van de vergoeding. Met andere woorden, indien een onafhankelijke persoon met dezelfde capaciteiten en inzet minstens evenveel vergoeding zou eisen, dan kan de vergoeding qua bedrag niet ter discussie worden gesteld.
Met die treffende vergelijking zou het debat meteen herleid worden naar zijn logische en rationele proporties. Momenteel is de thematiek klaarblijkelijk symbolisch te zwaar beladen en heeft het iets weg van het zoveelste rondje fiscaal “bedrijfsleiders-bashen”. In de ogen van velen is de verdienende midden - en hogere klasse immers wel vaker de gebeten hond. Hiermee draait men zich maar al te snel een rad voor ogen. Het is echter niet de roeping van deze nieuwsbrief om daar dieper op in te gaan, al is het Belgische maatschappelijk klimaat op zijn zachtst gezegd niet steeds de ideale voedingsbodem voor ondernemerszin (vandaar de titel).
Als besluit kan worden gesteld dat de woning ter beschikking stellen bij wijze van voordeel van alle aard fiscaal slechts aanvaardbaar is als het volledig dossier logisch en coherent in elkaar steekt. Het is bovendien zeer aan te raden om een dossier te documenteren voor het geval men het ongeluk heeft toch geviseerd te worden. Voor de rest heeft deze economie op vandaag vooral nood aan daadkracht en is het hopen dat de pioniers van deze daadkracht, met name de zelfstandigen, niet langer lastig gevallen worden met fiscale claims waarvan emotie soms het voornaamste bindmiddel is.
Indien u vragen, suggesties of opmerkingen heeft omtrent deze nieuwsbrief, contacteer ons dan zeker op info@spartax.eu. Surf ook even naar onze website www.spartax.eu om te zien wat wij allemaal te bieden hebben.